Dinsdag 30 april 2024
In 1878 begon Johann Andres Topf in Erfurt met zijn bedrijf in Erfurt dat onder andere schoorstenen, gasdichte deuren en ramen maakte maar ook silo’s en machines voor brouwerijen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog produceerde het bedrijf voor het Duitse leger. Vanaf het begin van de jaren ’40 startte het bedrijf vrijwillig met het bouwen van verbrandingsovens voor de concentratiekampen in Duitsland. Na de oorlog werd het bedrijf onteigend en bleef als staatsbedrijf bestaan. In 1994 ging het bedrijf na geprivatiseerd te zijn verkocht. Van 2001 tot 2009 werd het terrein van het voormalige bedrijf bezet. De bezetters wilden dat de fabrieken niet afgebroken werden en de plaats een herdenkingsplek zou worden. De fabrieken zijn uiteindelijk gesloopt en het kantoorgebouw is omgebouwd tot een herdenkingsplek met een tentoonstelling over de geschiedenis van dit bedrijf.

Op de begane grond bevindt zich naast de ingang een ruimte die voor bijeenkomsten gebruikt kan worden en die ook voor tijdelijke tentoonstellingen gebruikt wordt. In dit geval voor een aantal informatiebanners over de euthanasiepraktijken van Nazi-Duitsland. Op de derde verdieping is de permanente tentoonstelling over het bedrijf te zien. De tweede verdieping wordt volledig voor tijdelijke tentoonstellingen gebruikt.

De tijdelijke tentoonstelling op de tweede verdieping vertelt het verhaal van Marion Feiner die tijdens het nationaalsocialisme in Erfurt leefde. Ze behoorde tot een van de 1290 Joden die in Erfurt leefden. De familie was niet religieus. Begin 1933 was Marion 11 jaar oud. De vader van Marion Feiner hield zich bezig met de auteursrechten voor acteurs en musici. Een half jaar na de machtsovername van de nazi’s in Duitsland werd hij vanwege zijn Jood zijn ontslagen.

In 1938 slaagde Marion er in om samen met haar zus te emigreren naar het toenmalige mandaatgebied Palestina. Iets wat voor haar ouders niet mogelijk was.

Pas in 1997 kwam Marion op uitnodiging van de burgemeester van Erfurt voor het eerst weer terug naar Duitsland. Hierdoor ontstonden er weer contacten met Duitsland waaruit uiteindelijk ook deze tentoonstelling is ontstaan.

In een aparte ruimte op de tweede verdieping die ook voor bijeenkomsten gebruikt wordt, zijn allerlei schetsen te zien die gaan over het ontstaan van het herdenkingsoord op deze plek.

Via een trap kom je vervolgens op de derde verdieping bij de permanente tentoonstelling uit. Zoals op de foto’s te zien is, is het pand feitelijk weer teruggebracht in de staat van de jaren ’30 en ’40 van de vorige eeuw. Hierdoor krijg je een goed beeld van hoe alles er toen uitzag.

In het permanente deel van de tentoonstelling wordt de geschiedenis van het bedrijf onder andere vertelt aan de hand van een aantal mensen die hier gewerkt hebben.

Op de volgende foto is de levensloop van een drietal ingenieurs te zien die bij het bedrijf werkten. Fritz Sander had de toestemming om het bedrijf te vertegenwoordigen en hield zich vooral bezig met alles dat met stookinstallaties te maken had. De twee andere ingenieurs (Karl Schultze en Kurt Prüfer) konden het bedrijf niet naar buiten vertegenwoordigen en werkte dus onder Fritz Sander. Zij hielden zich meer specifiek met de bouw van ovens en ventilatoren bezig.

In het bedrijf werkten tijdens de tijd van het nationaalsocialisme ook een aantal werknemers met een communistische achtergrond. Voor een deel ging het ook om mensen die hier terecht kwamen als tewerkgestelden en vlak na de machtsovername door de nazi’s in 1933 in provisorische concentratiekampen hadden vastgezeten. Deze communistische medewerkers onderhielden nauwe contacten met andere communisten in de regio.

De tentoonstelling is vooral indrukwekkend door de kille feiten die er gepresenteerd worden. Een voorbeeld hiervan is een brief van 3 juni 1940 die gestuurd is aan het concentratiekamp Auschwitz. Onderdeel hiervan is een rekening voor de levering van 500 urnen, 500 zegels van vuurvaste klei en een apparaat om etiketten mee te beschrijven.

De volgende foto laat een deel van een brief van 4 november 1941 zien waarin bevestigd wordt dat het bedrijf vijf ovens gaat bouwen. Een latere brief van 21 augustus 1942 gaat over de bouw van vier crematoria. De tentoonstelling laat op deze manier goed zien op welke manier de Holocaust mogelijk was. Onder andere voor dit bedrijf ging het dus gewoon puur om geld verdienen en was er geen enkel moreel bezwaar om producten te maken waarvan ook toen al duidelijk was, waar deze voor gebruikt zouden gaan worden.

Vanuit het bedrijf werden op eigen initiatief zelfs voorstellen aan de SS gedaan om het vermoorden van zoveel mogelijk mensen zo efficiënt mogelijk te laten verlopen.

Het bedrijf Topf & Zonen was zoals eerder al aangegeven betrokken de bouw van ovens in het concentratiekamp Auschwitz-Birkenau. Na vergassing werden de stoffelijke overschotten door midden van een lift naar een ruimte gebracht waar een vijftal ovens van dit bedrijf stonden om daar verbrand te worden.


De eerdergenoemde ingenieur Kurt Prüfer was als enige van het bedrijf bezig met het ontwikkelen van ovens voor de concentratiekampen. Hij was echter niet tevreden over zijn salaris en positie in het bedrijf en schreef in 1941 een ontslagbrief. Dit was voor het bedrijf een goede mogelijkheid geweest om met de productie van deze ovens te stoppen. Er werd hem echter een salarisverhoging aangeboden waardoor hij bij het bedrijf bleef werken.

De ovens in de crematoria werden bijna allemaal door Topf & Zonen en één ander bedrijf geleverd. In totaal heeft dit bedrijf rond de 25 verschillende ovens geleverd. In het concentratiekamp Auschwitz zijn ook de beluchting- en ontluchtingsinstallaties door het bedrijf geleverd. Ook allerlei zaken zijn door het bedrijf aan de SS geleverd op dit gebied.

Voordat de crematoria in Auschwitz in januari 1945 door de SS zijn opgeblazen zijn bepaalde onderdelen zoals de ovens en ontluchtingsinstallaties gedemonteerd. Topf & Zonen heeft toen de opdracht aangenomen om deze onderdelen in de buurt van Mauthausen in een groot en nieuw crematorium weer in te bouwen. Een negatief kopie van deze brief is bewaard gebleven doordat een gevangene van het concentratiekamp Mauthausen deze bewaard heeft.

In een ruimte onder het dak van het crematorium van Buchenwald werden in 1997 tijdens restauratiewerkzaamheden 701 urnen gevonden die door Topf & Zonen geleverd waren. Hierin zaten nog restanten van as van mensen. De as is in een gezamenlijke urn bijgezet op de Ettersberg waar zich de massagraven uit de tijd van het concentratiekamp bevinden.

Na de oorlog ontkende het bedrijf alle schuld aan de misdaden in de concentratiekampen en wees de SS als schuldige aan. De leiding van het bedrijf gaf aan niet te weten waarvoor alle geleverde materialen gebruikt waren. Ook de ondernemingsraad van het bedrijf, die voor het merendeel uit communisten bestond, sloot zich aan bij de houding van de bedrijfsleiding. Toen het bedrijf later genationaliseerd was, werd de schuld afgeschoven op de voormalige eigenaren.

Vanaf eind juni 1945 mocht het bedrijf weer apparaten leveren voor de levensmiddelenindustrie. In november 1945 kwam het onder leiding van een toezichthouder van de Russische militaire bezetter te staan. Ook werden een aantal patenten vastgelegd van producten die speciaal voor de concentratiekampen ontwikkeld waren. Dit werd natuurlijk niet vermeld.

In maart 1946 werden door de Russen een vijftal medewerkers opgepakt en verhoord. Dit leidde in april 1948 tot een drietal veroordelingen van elk 25 jaar strafkamp. Een van de veroordeelden is in 1952 in gevangenschap gestorven. De andere twee zijn in 1955 vrijgelaten. De eigenaar Ernst Wolfgang Topf was in juni 1945 naar de westelijke zone gereisd en kreeg geen toestemming van de Russen om terug te keren naar Erfurt. Hij probeerde het bedrijf in Wiesbaden opnieuw op te bouwen. Hij blijf zijn hele leven volhouden niet schuldig te zijn. Dit bedrijf wat zich specialiseerde op de bouw van afvalverbrandingsovens ging in 1963 failliet.

Pas in de jaren ’80 van de vorige eeuw is gestart met het onderzoeken van bronnen die gaan over het bouwen van de crematoria in vernietigingskampen. De Fransman Jean-Claude Pressac, was een van de eerste die zich met dit onderwerp ging bezighouden. Aanvankelijk was hij een ontkenner van de Holocaust maar na bestudering van allerlei originele documenten kwam hij tot de conclusie dat de massamoord door de nazi’s technisch mogelijk was en ook heeft plaatsgevonden. Hij kreeg vervolgens van de bedrijfsleiding het archief van Topf & Zonen in handen. Na zijn dood in 2003 hebben vrienden ervoor gezorgd dat de stukken terug zijn gekeerd naar Duitsland. In 2005 heeft in het Joodse Museum in Berlijn voor het eerst een tentoonstelling plaatsgevonden over dit bedrijf. In november 2007 heeft de gemeenteraad van Erfurt het besluit genomen om van het voormalige hoofdgebouw van het bedrijf een herdenkingsplek te maken.

Het volgende deel van dit reisverslag is te vinden op deze pagina
In 1878 begon Johann Andres Topf in Erfurt met zijn bedrijf in Erfurt dat onder andere schoorstenen, gasdichte deuren en ramen maakte maar ook silo’s en machines voor brouwerijen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog produceerde het bedrijf voor het Duitse leger. Vanaf het begin van de jaren ’40 startte het bedrijf vrijwillig met het bouwen van verbrandingsovens voor de concentratiekampen in Duitsland. Na de oorlog werd het bedrijf onteigend en bleef als staatsbedrijf bestaan. In 1994 ging het bedrijf na geprivatiseerd te zijn verkocht. Van 2001 tot 2009 werd het terrein van het voormalige bedrijf bezet. De bezetters wilden dat de fabrieken niet afgebroken werden en de plaats een herdenkingsplek zou worden. De fabrieken zijn uiteindelijk gesloopt en het kantoorgebouw is omgebouwd tot een herdenkingsplek met een tentoonstelling over de geschiedenis van dit bedrijf.

Op de begane grond bevindt zich naast de ingang een ruimte die voor bijeenkomsten gebruikt kan worden en die ook voor tijdelijke tentoonstellingen gebruikt wordt. In dit geval voor een aantal informatiebanners over de euthanasiepraktijken van Nazi-Duitsland. Op de derde verdieping is de permanente tentoonstelling over het bedrijf te zien. De tweede verdieping wordt volledig voor tijdelijke tentoonstellingen gebruikt.

De tijdelijke tentoonstelling op de tweede verdieping vertelt het verhaal van Marion Feiner die tijdens het nationaalsocialisme in Erfurt leefde. Ze behoorde tot een van de 1290 Joden die in Erfurt leefden. De familie was niet religieus. Begin 1933 was Marion 11 jaar oud. De vader van Marion Feiner hield zich bezig met de auteursrechten voor acteurs en musici. Een half jaar na de machtsovername van de nazi’s in Duitsland werd hij vanwege zijn Jood zijn ontslagen.

In 1938 slaagde Marion er in om samen met haar zus te emigreren naar het toenmalige mandaatgebied Palestina. Iets wat voor haar ouders niet mogelijk was.

Pas in 1997 kwam Marion op uitnodiging van de burgemeester van Erfurt voor het eerst weer terug naar Duitsland. Hierdoor ontstonden er weer contacten met Duitsland waaruit uiteindelijk ook deze tentoonstelling is ontstaan.

In een aparte ruimte op de tweede verdieping die ook voor bijeenkomsten gebruikt wordt, zijn allerlei schetsen te zien die gaan over het ontstaan van het herdenkingsoord op deze plek.

Via een trap kom je vervolgens op de derde verdieping bij de permanente tentoonstelling uit. Zoals op de foto’s te zien is, is het pand feitelijk weer teruggebracht in de staat van de jaren ’30 en ’40 van de vorige eeuw. Hierdoor krijg je een goed beeld van hoe alles er toen uitzag.

In het permanente deel van de tentoonstelling wordt de geschiedenis van het bedrijf onder andere vertelt aan de hand van een aantal mensen die hier gewerkt hebben.

Op de volgende foto is de levensloop van een drietal ingenieurs te zien die bij het bedrijf werkten. Fritz Sander had de toestemming om het bedrijf te vertegenwoordigen en hield zich vooral bezig met alles dat met stookinstallaties te maken had. De twee andere ingenieurs (Karl Schultze en Kurt Prüfer) konden het bedrijf niet naar buiten vertegenwoordigen en werkte dus onder Fritz Sander. Zij hielden zich meer specifiek met de bouw van ovens en ventilatoren bezig.

In het bedrijf werkten tijdens de tijd van het nationaalsocialisme ook een aantal werknemers met een communistische achtergrond. Voor een deel ging het ook om mensen die hier terecht kwamen als tewerkgestelden en vlak na de machtsovername door de nazi’s in 1933 in provisorische concentratiekampen hadden vastgezeten. Deze communistische medewerkers onderhielden nauwe contacten met andere communisten in de regio.

De tentoonstelling is vooral indrukwekkend door de kille feiten die er gepresenteerd worden. Een voorbeeld hiervan is een brief van 3 juni 1940 die gestuurd is aan het concentratiekamp Auschwitz. Onderdeel hiervan is een rekening voor de levering van 500 urnen, 500 zegels van vuurvaste klei en een apparaat om etiketten mee te beschrijven.

De volgende foto laat een deel van een brief van 4 november 1941 zien waarin bevestigd wordt dat het bedrijf vijf ovens gaat bouwen. Een latere brief van 21 augustus 1942 gaat over de bouw van vier crematoria. De tentoonstelling laat op deze manier goed zien op welke manier de Holocaust mogelijk was. Onder andere voor dit bedrijf ging het dus gewoon puur om geld verdienen en was er geen enkel moreel bezwaar om producten te maken waarvan ook toen al duidelijk was, waar deze voor gebruikt zouden gaan worden.

Vanuit het bedrijf werden op eigen initiatief zelfs voorstellen aan de SS gedaan om het vermoorden van zoveel mogelijk mensen zo efficiënt mogelijk te laten verlopen.

Het bedrijf Topf & Zonen was zoals eerder al aangegeven betrokken de bouw van ovens in het concentratiekamp Auschwitz-Birkenau. Na vergassing werden de stoffelijke overschotten door midden van een lift naar een ruimte gebracht waar een vijftal ovens van dit bedrijf stonden om daar verbrand te worden.


De eerdergenoemde ingenieur Kurt Prüfer was als enige van het bedrijf bezig met het ontwikkelen van ovens voor de concentratiekampen. Hij was echter niet tevreden over zijn salaris en positie in het bedrijf en schreef in 1941 een ontslagbrief. Dit was voor het bedrijf een goede mogelijkheid geweest om met de productie van deze ovens te stoppen. Er werd hem echter een salarisverhoging aangeboden waardoor hij bij het bedrijf bleef werken.

De ovens in de crematoria werden bijna allemaal door Topf & Zonen en één ander bedrijf geleverd. In totaal heeft dit bedrijf rond de 25 verschillende ovens geleverd. In het concentratiekamp Auschwitz zijn ook de beluchting- en ontluchtingsinstallaties door het bedrijf geleverd. Ook allerlei zaken zijn door het bedrijf aan de SS geleverd op dit gebied.

Voordat de crematoria in Auschwitz in januari 1945 door de SS zijn opgeblazen zijn bepaalde onderdelen zoals de ovens en ontluchtingsinstallaties gedemonteerd. Topf & Zonen heeft toen de opdracht aangenomen om deze onderdelen in de buurt van Mauthausen in een groot en nieuw crematorium weer in te bouwen. Een negatief kopie van deze brief is bewaard gebleven doordat een gevangene van het concentratiekamp Mauthausen deze bewaard heeft.

In een ruimte onder het dak van het crematorium van Buchenwald werden in 1997 tijdens restauratiewerkzaamheden 701 urnen gevonden die door Topf & Zonen geleverd waren. Hierin zaten nog restanten van as van mensen. De as is in een gezamenlijke urn bijgezet op de Ettersberg waar zich de massagraven uit de tijd van het concentratiekamp bevinden.

Na de oorlog ontkende het bedrijf alle schuld aan de misdaden in de concentratiekampen en wees de SS als schuldige aan. De leiding van het bedrijf gaf aan niet te weten waarvoor alle geleverde materialen gebruikt waren. Ook de ondernemingsraad van het bedrijf, die voor het merendeel uit communisten bestond, sloot zich aan bij de houding van de bedrijfsleiding. Toen het bedrijf later genationaliseerd was, werd de schuld afgeschoven op de voormalige eigenaren.

Vanaf eind juni 1945 mocht het bedrijf weer apparaten leveren voor de levensmiddelenindustrie. In november 1945 kwam het onder leiding van een toezichthouder van de Russische militaire bezetter te staan. Ook werden een aantal patenten vastgelegd van producten die speciaal voor de concentratiekampen ontwikkeld waren. Dit werd natuurlijk niet vermeld.

In maart 1946 werden door de Russen een vijftal medewerkers opgepakt en verhoord. Dit leidde in april 1948 tot een drietal veroordelingen van elk 25 jaar strafkamp. Een van de veroordeelden is in 1952 in gevangenschap gestorven. De andere twee zijn in 1955 vrijgelaten. De eigenaar Ernst Wolfgang Topf was in juni 1945 naar de westelijke zone gereisd en kreeg geen toestemming van de Russen om terug te keren naar Erfurt. Hij probeerde het bedrijf in Wiesbaden opnieuw op te bouwen. Hij blijf zijn hele leven volhouden niet schuldig te zijn. Dit bedrijf wat zich specialiseerde op de bouw van afvalverbrandingsovens ging in 1963 failliet.

Pas in de jaren ’80 van de vorige eeuw is gestart met het onderzoeken van bronnen die gaan over het bouwen van de crematoria in vernietigingskampen. De Fransman Jean-Claude Pressac, was een van de eerste die zich met dit onderwerp ging bezighouden. Aanvankelijk was hij een ontkenner van de Holocaust maar na bestudering van allerlei originele documenten kwam hij tot de conclusie dat de massamoord door de nazi’s technisch mogelijk was en ook heeft plaatsgevonden. Hij kreeg vervolgens van de bedrijfsleiding het archief van Topf & Zonen in handen. Na zijn dood in 2003 hebben vrienden ervoor gezorgd dat de stukken terug zijn gekeerd naar Duitsland. In 2005 heeft in het Joodse Museum in Berlijn voor het eerst een tentoonstelling plaatsgevonden over dit bedrijf. In november 2007 heeft de gemeenteraad van Erfurt het besluit genomen om van het voormalige hoofdgebouw van het bedrijf een herdenkingsplek te maken.

Het volgende deel van dit reisverslag is te vinden op deze pagina

Reactie toevoegen